De discussie over zorgsparen wordt bemoeilijkt doordat er verschillende definities van bestaan. Waarbij het vaak ontbreekt aan uitgewerkte systemen of rekenvoorbeelden. De definitie waarvan hier uitgegaan moet worden is derhalve: het op de een of andere wijze van tevoren een kapitaal opbouwen, van waaruit (een deel van) de zorgkosten op latere leeftijd betaald dienen te worden.
De vraag is welk deel van de zorgkosten daar dan onder vallen. Als dat de gehele oudedagszorg is, is zorgsparen niet introduceerbaar. De huidige jongeren zouden dan immers dubbel moeten sparen/betalen: sparen voor de zorg op de eigen oude dag, en betalen voor de zorg voor de huidige generatie ouderen. Want die heeft geen tijd meer om te zorgsparen.
Daarbij is het huidige financieringssysteem al een vorm van zorgsparen: de verhouding tussen betaalde premie(s) en gebruikte zorg verloopt van sterk positief op jonge leeftijd naar sterk negatief op hoge leeftijd. Verder zijn zelfs de gemiddelde oudedagszorgkosten slecht te voorspellen. Als er een remedie gevonden wordt tegen dementie of beroertes zouden de kosten sterk kunnen dalen, terwijl ze door een nieuw virus of resistente bacterie sterk zouden kunnen stijgen.
Er zijn nog maar weinig politieke partijen die zorgsparen in hun verkiezingsprogramma hebben opgenomen. Ouderenzorg is echter uitermate duur — een jaar in een verpleeghuis kost al gauw zo'n € 70.000 — en het percentage ouderen neemt de komende decennia snel toe. Derhalve zou men geïnteresseerd moeten zijn in het door de RVZ voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) uitgebrachte adviesrapport 'Redzaam ouder' (1).
Het rapport brengt drie hoofdadviezen uit:
Het eerste advies is op zich een goed advies. De RVZ geeft echter maar ten dele aan hoe dat voorkomen zou moeten worden. Hij geeft wel goede adviezen m.b.t. het sociale isolement waarin veel ouderen komen en wat opname(aanvraag) in een verzorgingshuis bespoedigt. Maar m.b.t. de door de RVZ beschreven fysieke oorzaken, een slecht voedings- en beweegpatroon, ontbreekt elke aanwijzing. Terwijl daarover tegenstrijdige adviezen worden uitgebracht door andere beleidsadviseurs.
Het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) stelt zelfs op basis van een rekenmodel dat zo'n patroon de levenszorgkosten verlaagt, door een vroeger overlijden van hen die het hebben (2). (Zie Preventiebeleid voor wetenschappelijk eindpuntonderzoek dat een heel ander licht op de zaak werpt en voor concrete adviezen daaromtrent.)
Het tweede advies is zonder meer een goed advies, en concrete aanwijzingen voor hoe dat te bewerkstelligen zijn niet echt nodig — alhoewel er in de thuiszorg wel een behoorlijk kwaliteitsbeloningssysteem moet komen (zie Uitkomstfinanciering).
Ten aanzien van het derde advies is het belangrijk om te weten dat het niet alleen gericht is op het betaalbaar houden van de ouderenbasiszorg (vrnl. verzorgings- en verpleeghuizen), maar ook op verbetering van de ouderenzorg. De RVZ stelt dat er meer luxe ouderenzorg bij zou moeten komen voor rijkere ouderen (1, blz. 19/20 en blz. 41).
Als er vraag is of gaat komen naar meer luxe ouderenzorg zou daar iets mee gedaan moeten worden. Echter, de RVZ stelt dat de ouderenzorg bij ongewijzigd beleid onbetaalbaar wordt, terwijl door uit te pleiten voor meer luxe hij dat zelf in de hand werkt. En de RVZ stelt een financieringshervorming voor die menig wenkbrauw zal doen fronsen: laat de zelfredzame ouderen hun eigen oudedagszorg regelen, en geef hen een deel van het geld dat met het zelf regelen in de collectieve sector bespaard wordt. De collectieve ouderenzorg wordt zodoende een systeem voor alleen de niet-zelfredzame ouderen.
Dat levert twee problemen op. Ten eerste lijkt het een alles of niets-systeem te zijn. Daarvan kunnen alleen de zeer rijke ouderen gebruik maken, want een verblijf in een verpleeghuis is uitermate kostbaar en kan soms totaal onverwacht toch nodig zijn — bijvoorbeeld na een zware beroerte. Ten tweede ontbeert de collectieve ouderenzorg erdoor per saldo inkomsten, want vermogende ouderen betalen nu een hoge eigen bijdrage voor een verblijf in een verzorgings- of verpleeghuis.
Tenzij het de RVZ bewust of onbewust te doen was om een denivellerende hervorming, is dan ook de vraag waarom niet gewoon gekozen is voor een systeem van basis- en aanvullende verzekering. Zoals dat al in de curatieve zorg bestaat. De aanvullende verzekering geeft dan recht op bijvoorbeeld een grotere kamer, een chiquer verzorgingshuis, etc. En een aanvullende verzekering kan men wel gradueel uitbreiden — geen alles of niets-systeem, dus.
Een alternatieve hervormingsmanier die de RVZ voorstelt is om de collectieve zorg tot de verpleeghuiszorg te beperken. Voor een verblijf in een verzorgingshuis dient men dan te sparen. Dat levert echter ook twee problemen op. Het eerste is de introductie van zo'n systeem. Zoals al gesteld, dienen bij de introductie de jongeren dubbel te sparen/betalen: voor hun eventuele eigen verblijf in een verzorgingshuis, en voor de huidige ouderen die geen tijd hebben gehad om te zorgsparen.
Het tweede probleem is dat er altijd mensen zullen zijn die die eigen verantwoordelijkheid niet aankunnen, en geen geld sparen. Wat te doen als die mensen dan toch niet meer thuis kunnen wonen? Die mensen aan hun lot overlaten kan niet, zodat hun verzorging toch weer voor rekening komt van de collectieve sector.
Men kan dat uiteraard oplossen door een verplicht zorgspaarsysteem in te voeren, maar wat is dan het verschil met het huidige systeem? Zoals ook al gesteld, hebben wel al een soort zorgspaarsysteem: de verhouding tussen betaalde premie(s) en gebruikte zorg verloopt van sterk positief op jonge leeftijd naar sterk negatief op oude leeftijd. Wellicht dat de premies niet toereikend zijn voor de aankomende golf ouderen, maar dan zouden gewoon de premies (i.c. inkomstenafdrachten) verhoogd kunnen worden.
Ook hier is dus de vraag: waarom heeft de RVZ niet simpelweg gekozen voor een systeem van basis- en aanvullende verzekering? In het voorstel van de RVZ zijn de rijke ouderen beter af, omdat die nu hoge eigen bijdragen betalen ingeval van verblijf in een verzorgingshuis. Wat veel vaker voorkomt dan verblijf in een verpleeghuis.
Het scheiden van wonen en zorg, wat diverse politieke partijen al wel bepleiten, betekent dat ouderen hun woon- en leefkosten zelf dienen te bekostigen als ze in een verzorgings- of verpleeghuis komen. Alleen de zorgcomponent blijft dan voor rekening van de collectieve sector. De rest, bestaande uit kamer- of woninghuur, servicekosten (water, energie, etc.), eten en drinken en eventueel luxe zorg als een in-house kapsalon, komt voor eigen rekening.
Op dit moment betalen ouderen in verzorgings- en verpleeghuizen echter al een eigen bijdrage, die varieert van afgerond € 160 tot € 2250. Derhalve kan men volstaan met een nieuwe manier van berekenen van die eigen bijdrage.
Het kan echter zo zijn dat ouderen met alleen AOW en geen eigen vermogen er door de nieuwe berekening fors op achteruit gaan. Als men een zinvolle discussie wil voeren over het scheiden van wonen en zorg zal men dus met uitgewerkte rekenvoorbeelden moeten komen.
Diverse politieke partijen hebben in hun verkiezingsprogramma staan dat vermogende ouderen meer zouden moeten bijdragen aan hun oudedagszorg (zonder dat er sprake is van zorgsparen). Dat is een zuiver politieke keuze en het recht van politieke partijen.
Het zou echter verstandig zijn om dan wel meer luxe zorg te creëren. Anders is de kans groot dat mensen voor hun 70e hun gespaarde kapitaal via belastingtechnische constructies overdoen aan hun kinderen, of op een andere manier niet-tellend voor de eigenbijdrageberekening maken. (Als dat is wat de RVZ in essentie bedoelde had hij wel een goed punt.)
Datum laatst bijgewerkt: 25-6-2018. Om server-technische redenen is de vroegste datum 10-6-2018. Voor meer informatie over de versienummering, zie Introductie. De woordafbreking op deze site is geautomatiseerd, wat fouten kan opleveren. Voor contactinformatie zie Colofon/contact/CV. Deze site is gecreëerd door Frank Conijn.