Ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek zouden vier zaken verbeterd moeten worden.
Maandelijks verschijnen er enorme hoeveelheden wetenschappelijke onderzoeken in de literatuur. In ieder geval de klinische daarvan richtten zich soms op zaken die al duidelijk waren, of waarvan men zich moet afvragen of de klinische relevantie ervan het onderzoek waard is geweest. Tegelijkertijd echter hebben veel clinici en beleidsmakers — soms prangende — vragen waar onvoldoende of nog geen enkel onderzoek naar is gedaan.
Om dat te verbeteren zouden er gesuperviseerde databases moeten komen waarvoor de clinici en beleidsmakers hun door de literatuur onbeantwoorde vragen kunnen indienen. Door aan de ingediende vragen een systeem á la Facebooks Like-functie te koppelen, kunnen aspirant-onderzoekers zien welke onderzoeksvragen het meeste urgent zijn.
Door in die databases ook te vermelden welke onderzoeken al zijn of gaan worden opgestart, kan de nuttige besteding van onderzoekstijd en -geld verder verbeterd worden.
Uit de literatuuronderzoeken door de Cochrane Collaboration blijkt dat de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek vaak te wensen overlaat. Meer dan eens moet zelfs geconcludeerd worden dat conclusies in het geheel niet mogelijk zijn omdat de onderzoekskwaliteit te slecht is.
Als het gaat om onderzoek waarbij twee behandelmethoden (= interventies) in klinisch onderzoek met elkaar vergeleken worden, comparitive clinical trials, zou aan de volgende kwaliteitscriteria voldaan moeten worden:
Soms is een comparitive clinical trial niet ethisch en soms ook niet nodig. Als:
kan een clinical trial (CT), ook wel observational study of open-label study genoemd, net zo waardevol zijn. In jargon heet het dan dat de interventiegroep functioneert als zijn eigen controlegroep. CT's dienen uiteraard echter ook aan kwaliteitscriteria te voldoen, welke de volgende zouden moeten zijn:
Onderzoeken verschijnen meestal in de wetenschappelijke vaktijdschriften. Veel discussie gaat daarbij over de prijs van die tijdschriften en voor de internettoegang tot de volledige tekst. Dat is echter relatief onbelangrijk, gezien dat clinici zelden tijd hebben om de volledige tekst te lezen. En voor literatuurreviews mag de prijs van de toegang tot de volledige tekst nauwelijks een probleem zijn.
Ook is niet duidelijk of en zo ja hoeveel winst er gemaakt wordt op de tijdschriften. Verder gaat er veel tijd zitten in het peer review- en andere redactieproces, wat tezamen met de meestal zeer kleine oplage een hoge prijs voor de tijdschriften zou rechtvaardigen.
Belangrijker is dat de tijdschriften bijna altijd alleen die onderzoeken opnemen die nieuwswaarde hebben. Uit redactioneel oogpunt moge dat een natuurlijke gang van zaken zijn, maar het gevolg ervan is dat kwalitatief goed wetenschappelijk onderzoek waarvan de uitkomsten te verwachten waren lang niet altijd gepubliceerd wordt.
Dat valt officieel onder de publication bias. Daar wordt echter meestal mee bedoeld dat literatuurreviewers door gebrekkig zoeken of gebrekkige databases wel-gepubliceerd onderzoek missen, zodat hier verder de term publicatiefiltering gebruikt wordt.
Publicatiefiltering kan heel nuttig zijn, als het onderzoek van slechte kwaliteit betreft, want dat bespaart de literatuurreviewers veel werk. Het kan echter ook ongewenst zijn, zoals geïmpliceerd. Als van een twijfelachtige therapie vier maal is gevonden dat hij niet werkt bij een bepaalde klacht, één maal wel, de vier niet gepubliceerd worden vanwege te weinig nieuwswaarde en de ene wel, ontstaat bij een later literatuuronderzoek een totaal verkeerd beeld over de effectiviteit ervan.
Verder is, zoals in de vorige paragraaf gemeld, onderzoek vaak van onvoldoende kwaliteit om de conclusies te kunnen overnemen.
Het publicatiesysteem zou derhalve hervormd moeten worden:
De kwaliteitscriteria en de hervorming van het publicatiesysteem bevorderen kwalitatief goed onderzoek en betrouwbare literuurreviews in grote mate, op één onderdeel na: manipulatie van onderzoeksdata of -processen. Alhoewel de externe onderzoekskundige de kans daarop sterk verkleint, kan h/zij niet elke stap in het onderzoek controleren. Zeker niet als het een multicenter trial betreft.
Om die kans nog verder te verkleinen zouden onderzoeken die door private partijen gedaan zouden willen worden gefinancierd moeten worden met publiek gemaakt privaat geld. Dat wil zeggen dat de private partij zijn onderzoeksbudget aan de gezondheidsautoriteiten geeft, die dan vervolgens het onderzoek financieren. Als daarbij die autoriteiten zelf de onderzoekers uitkiezen, wordt de kans op objectieve onderzoekers sterk vergroot en de kans op manipulatie geminimaliseerd.
Dat kan weliswaar een vertraging van het onderzoeksproces inhouden, maar de enorme financiële belangen die sommige private partijen hebben bij gunstige onderzoeksuitkomsten zouden dat wel rechtvaardigen. Het fenomeen van 'Wiens brood men eet, diens woord men spreekt' ligt anders te veel op de loer.
De aanwezigheid van ook nog een externe onderzoekskundige moge dan overdreven lijken, maar het is clinici eigen dat ze patiënten beter willen maken, in ieder geval hoop wil geven. Dat is een zeer goede eigenschap, zelfs een essentiële voor clinici, maar die eigenschap staat op gespannen voet met objectief wetenschappelijk onderzoek doen.
Die aanwezigheid zou dus niet gezien moeten worden als wantrouwen maar als bevordering van de kans dat andere onderzoekers tot dezelfde onderzoeksresultaten komen. Zonder welke het initiële onderzoek meestal toch nog verspilde tijd, geld en moeite is.
Datum laatst bijgewerkt: 25-6-2018. Om server-technische redenen is de vroegste datum 10-6-2018. Voor meer informatie over de versienummering, zie Introductie. De woordafbreking op deze site is geautomatiseerd, wat fouten kan opleveren. Voor contactinformatie zie Colofon/contact/CV. Deze site is gecreëerd door Frank Conijn.